top of page

Het grote woudverhaal — de wachters van Den Treek

  • lars Plooyer
  • 26 nov
  • 4 minuten om te lezen


(uitgebreide sprookjesversie)

Den Treek ademt.


Niet zoals mensen ademen, met longen en lucht — maar met wind, licht en fluistering.


Wie stil genoeg is, hoort het woud spreken. Wie gelooft, verstaat het.

Op een herfstdag, wanneer de bladeren als goudstukken over het pad dwarrelen, wandelde ik weer naar mijn schrijversbankje op de heuvel bij de Treekerweg. De lucht rook naar vochtige aarde en avonturen die nog geen naam hadden.

Net toen ik wilde gaan zitten, voelde ik het al: het trillen in de grond, het zachte geritsel dat geen wind was.

Bramwortel de Boomhoeder verscheen, takjes in zijn baard en mos op zijn mantel.


Kreukel de Paddenstoelprater volgde, met zijn hoed van eekhoorntjesbrood en zijn eeuwige glimlach.

Maar deze keer waren ze niet alleen.

Want daar, tussen de stronken en de vachtkleurige schaduwen, kwamen wolf Bram, wolvin Eva en hun drie welpen het licht in geslopen. De kleintjes rolden spelend door het bladertapijt, hun pootjes zacht maar hun ogen scherp als sterren.

“Ze wilden zelf komen,” fluisterde Eva, haar stem warm als een wintervacht.


“Ze moeten leren wat Den Treek beschermt… en wat het bedreigt.”

De welpen luisterden met gespitste oortjes.


Ze wisten al veel: hoe maanlicht op mos smaakt, hoe het woud ruikt vlak voor regen, hoe gevaar klinkt als het nog ver weg is.


Maar de Eed van Woudgefluister — die kenden ze alleen uit de verhalen.

Vandaag zouden ze hem zelf horen.

De vergadering van de hoeders

Langzaam verschenen de overige Hoeders:

  • Liora de Lantarenfee, haar vlam zacht en warm.

  • Mirel van de Maanmeren, met druppels licht in haar haren.

  • Vixela de Schaduwvos, zo stil dat zelfs skitterende schaduwen haar niet verraadden.

  • Hoog boven ons: Nyra de Kraaienwachter, cirkelend met haar woud van kraaien als levende rook.

De welpen stonden nu doodstil. Zelfs hun staartjes bewogen niet meer.

“Het is tijd,” zei Bramwortel. Zijn stem klonk als een boom die al honderd winters kende.

ree

“Ze moeten weten waarom het woud hen fluistert.”

En toen hoorde ik het — een lage, diepe toon die niet van een stem kwam, maar van de aarde zelf.


De Eed.

“Zolang wij samen zijn, blijft Den Treek veilig…”

De welpen keken grootogig. De oudste, een dapper reutje met een sneeuwwitte borstvlek, zette een stap naar voren.

“En als jullie niet meer samen zijn?” vroeg hij zacht.

De Hoeders keken elkaar aan. De wind viel even stil.

“Dan,” zei Vixela, “zal het woud zijn kinderen niet langer beschermen.”

De kleine wolfjes drukten zich dichter tegen hun ouders. Bram legde zijn snuit zacht tegen die van zijn oudste zoon.

“Daarom leren wij jullie alles,” zei hij. “Jullie zijn de toekomst van Den Treek. Jullie zijn sneller dan schaduwen, sterker dan wortels, moediger dan wind. Jullie zullen ooit waken waar wij niet meer kunnen.”

De welpjes glansden van trots.

De dreiging die terugkeerde

Maar precies op dat moment gromde de aarde onder onze voeten. Niet uit woede, maar uit waarschuwing.

Nyra kwam in een duikvlucht omlaag, haar vleugels wervelend als storm.

“Ze komen terug,” kraste ze. “De mensen. Anderen dan de vorige. Drie jagers, twee drones, één man met een kaart. Ze zoeken niet alleen Bram — ze zoeken het hart van het bos.”

De welpen sprongen verschrikt op.

“Gaan ze ons pijn doen?” vroeg de jongste, een klein teefje met pootjes zo wit als berkenschors.

Eva likte haar snuit troostend.


“Nee, mijn kind. Niet zolang wij samen zijn.”

Maar zij was niet gerust. En Bram ook niet.

Kreukel legde een hand op zijn bolhoed.


“Het woud heeft fluisteringen gehoord… woorden over hekken, machines, wegen…”

Bramwortel bromde diep.


“Dan zal Den Treek zichzelf moeten herinneren.”

Liora’s vlam flakkerde. Mirel’s water rimpelde in de verte. Vixela trok haar schaduw dichter om zich heen.

En de welpen?

Die stonden nu fier rechtop.


Hun eerste echte strijd.


Hun eerste taak als kinderen van het woud.

De nacht van de welpen

Wanneer de maan opkwam en haar zilveren mantel over het woud wierp, begon het.

De drie welpen werden ingezet als verkenners.

  • De oudste rende langs oude jachtpaden, zijn poten sneller dan de mensenoog kon volgen.

  • De middelste sprong behendig van tak naar tak, luisterend naar elke beweging.

  • De jongste fluisterde met de wind zelf — een gave die zelfs haar ouders verraste.

Ze zagen de jagers naderen.


Ze zagen de drones zoemen als ijzeren insecten.


Ze zagen de kaart waarop lijnen stonden die door Den Treek sneden.

Ze renden terug, harten kloppend, ogen fel.

“Ze komen snel!” hijgde de oudste.


“Ze kennen de paden,” zei de middelste.


“Maar niet de geheimen,” fluisterde de jongste.

Bram keek ze trots aan.


“Dan is het nu aan ons allemaal.”

De nacht van de bescherming

Voor de tweede keer in de geschiedenis van het woud sprak iedere Hoeder zijn magie uit, tegelijk.

  • Liora liet haar vlam uitgroeien tot een ster.

  • Bramwortel liet de wortels bewegen als slangen van hout.

  • Mirel liet het water zingen en spiegelen als duizend manen.

  • Kreukel fluisterde via elke schimmel en wortel.

  • Vixela liet schaduwen dansen als levende mist.

  • Nyra vulde de lucht met kraaienzwart.

En de welpen?

Zij huilden.

Maar niet van angst.


Hun huil was een teken.


Een roep.


Een signaal dat het woud wakker maakte tot in het diepst van zijn aderen.

De mensen stopten.


Hun lichten doofden.


Hun drones vielen uit de lucht alsof ze in slaap vielen.


Niet eentje kwam dichterbij.

Want het woud had gesproken —


en het had drie jonge stemmen toegevoegd aan zijn koor.

De ochtend die alles veranderde

Toen de zon opkwam, zaten de welpen naast elkaar op de heuvel, uitgeput maar trots. Eva drukte haar neus tegen die van hen. Bram stond breed en fier.

“Jullie hebben het woud beschermd,” zei hij.


“Voor het eerst… maar niet voor het laatst.”

Bramwortel knikte.


“In jullie slaat de toekomst wortel.”

Kreukel lachte breed.


“En ik dacht altijd dat alleen paddenstoelen zo snel groeiden.”

Liora’s licht straalde zacht over de drie kleintjes.


Mirel glimlachte, een rimpeling van water in de ochtendzon.


Vixela boog haar kop, een zeldzaam teken van respect.


Nyra cirkelde boven hen, kraaiend als een overwinningslied.

En Den Treek?

Het woud fluisterde zachter dan ooit, alsof het hen allemaal bedankte.

Slot

Men zegt dat wanneer je nu, in het diepe van de nacht, op mijn schrijversbankje gaat zitten en stil bent…


je drie jonge huilen hoort, ver weg tussen de stammen.


Soms speels.


Soms waakzaam.


Altijd horend bij het woud.

Want zolang zij er zijn —


en zolang wij luisteren —


zal Woudgefluister nooit verstommen.

 
 
 

Opmerkingen


bottom of page