Wolf Bram en de eed van Woudgefluister
- lars Plooyer
- 10 sep
- 2 minuten om te lezen
De fabel van wolf Bram en het fluisterende Woud
Diep in den Treek, waar de bomen oude geheimen zuchten en de sterren in de vijvers spiegelen, leefde Wolf Bram met zijn drie welpen. Hij was niet zomaar een wolf – zijn adem droeg de geur van dennen en zijn ogen de gloed van maanlicht.
Want zonder dat velen het wisten, was Bram verbonden met De Eed van Woudgefluister.
Lang geleden hadden vijf hoeders gezworen:
Liora de Lantarenfee, die licht bracht in de donkerste nacht.
Bramwortel de Boomhoeder, die wortels en takken liet zingen.
Mirel van de Maanmeren, die wateren kalmeerde en geheimen bewaarde.
Kreukel de Paddestoelprater, die wist wat in de schaduw groeide.
Vixela de Schaduwvos, die sluipend evenwicht bracht tussen licht en duister.
Hun belofte was eenvoudig, maar zwaar: “Zolang wij samen zijn, blijft den Treek veilig. Maar als één van ons verdwijnt, zal het fluisteren veranderen in huilen, en zal de magie sterven.”
Wat weinigen begrepen, was dat ook Wolf Bram en zijn welpen deel waren van dit verbond. Niet als hoeder met eigen titel, maar als levend bewijs dat den Trek nog ademhaalde. Zijn hart klopte in ritme met de wortels van Bramwortel, en het gelach van zijn welpen weerkaatste in de meren van Mirel.

Maar de mensen buiten het bos luisterden niet naar fluisteren. Zij keken naar Bram en zagen enkel een prooi, een schaduw om te verjagen. De jacht werd geopend, en de stilte van den Treek beefde.
Toen kwam Vixela, de Schaduwvos, in een nacht vol nevel. Zij sprak zacht tegen Bram:
“Bram, jij en je welpen moeten leven, minstens tot de dageraad van 1 januari 2026. Daarna zal er geen speer of kogel meer je pad kruisen. Tot die tijd is jouw adem onze adem, jouw leven onze magie.”
Bram knikte. Hij wist dat zijn taak zwaar was: niet vechten, maar volharden. Hij moest zijn welpen leren sluipen als de vos, schuilen als de paddestoel, schitteren als de lantarenfee en vertrouwen als de maanmeren.
En zo gebeurde het dat elke nacht, wanneer de mensen hun geweren poetsten en hun vallen zetten, het woud begon te fluisteren. Eerst zacht, als een briesje door de takken. Maar telkens als Bram en zijn welpen veilig ontsnapten, zwol het aan tot een koor – het lied van hoop.
Want zolang Wolf Bram leefde, leefde ook de Eed.
En men zegt: wie op een stille avond in den Treek zijn oren spitst, hoort geen huilen maar fluisteren – het bewijs dat de magie nog.
Moraal:
De ware kracht van bescherming zit niet in het doden van wat men vreest, maar in het bewaren van wat leeft.



Opmerkingen